Hij doet het weer eens niet. Net gerepareerd, maar één regenachtige nacht, en hij doet het weer eens niet. Nog geen week geleden strooide de scooterzaak met termen waarbij ik glazig uit mijn ogen bleef kijken. De CDI moest vervangen, de bougie, de accucompressie moest beter. Of ik er dat nog voor over had. ‘Hij is natuurlijk niet echt mooi,’ zei de monteur.
Ik had beledigd kunnen zijn. Ik knikte. ‘Repareer hem toch maar.’
Lelijkheid heeft waarde. Ik kan het ding overal achterlaten, motor pruttelend, sleutels in het contact, een post-it op het afgebroken windscherm geplakt: ‘Neem mee!’. Aan het eind van de dag staat hij er nog. Ik overweeg eenzelfde strategie in de liefde. Jarenlang zijn bloedmooie vriendinnen van me afgepakt als ik even niet oplette.
Om een kapotte scooter naar de scooterzaak te krijgen, een hel. Je moet een aanhanger regelen, een bus, een Escalade. Je moet transport regelen, want transporteren doet hij zelf niet meer. De scooterzaak accepteert geen walk-ins, dus je moet een dag afspreken. Dan moet je die dag coördineren met de eigenaar van de aanhanger, de bus, de Escalade. Je speelt kind tussen gescheiden ouders die berichten aan elkaar doorgeven. Maar dan, als die dag ein-de-lijk is vastgelegd, loop je met rechte rug door de straten. Je borst steekt vooruit. Je glimlacht kort naar vreemden. De dag van vrijheid nadert!
Want dat is wat het is. Dat oude ding met zijn verroestte standaard en toeter die om hulp schreeuwt.
’s Zomers naar het strand. Een verkeersinfarct op weg naar de zon. Mijn spuuglelijke apparaat vliegt langs de file. Met een lekker wijf achterop. Toen ze er nog was.
Een zomerbries door mijn haar, ik voel haar handen om mijn middel. Ik voel de ogen van eindeloze rijen auto’s op mijn rug (of eigenlijk: die van haar) terwijl we door het verkeer zigzaggen. Een ontzettend korte tijd later parkeer ik de scooter ontzettend dichtbij de parasol waaronder we neerstrijken.
Na een zalige dag keren we huiswaarts. De weg vanaf het strand, bomvol, muurvast, één dichtgeslibde brok ellende. Duizenden voertuigen staan stil. Ramen omlaag gedraaid, peuken smeulend boven het asfalt. In auto’s ontstaat ruzie. Mensen zijn gaar van de dag. Mensen staan nog twee uur lang vast in een voertuig dat niet voortbeweegt.
We zoeven met vijftig prachtige kilometers per uur langs de stilstaande auto’s. Haar handen weer om mijn middel, ze knijpt even in mijn schouder. ‘Wat gaan we zo doen?’ Haar lippen raken mijn oor.
‘Wat zeg je!?’
Ze herhaalt de vraag.
‘Wat je maar wil, schat. Wat je maar wil.’