Banana Pancakes

Als je je favoriete liedje wil verzieken, moet je hem instellen als wekker. Het voorheen zo relaxte ‘Banana Pancakes’ van Jack Johnson galmt om 05:45 van mijn nachtkastje. Rot op met je pannekoeken, Jack, denk ik. Ik trek m’n joggingpak aan, pak m’n yoga matje en spring op de scooter. Yoga in een warme ruimte is een mooie manier van wakker worden. Je begint de dag eigenlijk met een langzame dood, gevolgd door een wederopstanding. Na 90 minuten enorm te hebben gestretched en gezweet race ik naar huis. Ik moet een vlucht halen.

Het is dinsdag en vanavond speel ik in de Premier League, oftewel de Engelse competitie. De sterkste competitie ter wereld. Elk team bestaat uit vier mannen en één vrouw. Ik speel voor Exeter. Op Londen Heathrow word ik opgehaald door een chauffeur, die me naar Bristol rijdt. Ian is chauffeur in hart en nieren en praat continu over koetjes en kalfjes. Hij vraagt om de haverklap of ik me comfortabel voel. Of de temperatuur in de auto wel goed is. Onze rit wordt na twintig minuten onderbroken door rook uit de motor. We staan onder een viaduct op de M4 en wachten twee uur op de Engelse wegenwacht.

 

Een collega van Ian biedt een helpende hand en haalt me op bij het tankstation waar we door de grote pick-up truck zijn afgezet. Na een dag scooters, bussen, treinen, auto’s en pick-up trucks te hebben bereden, kom ik ‘s avonds in Bristol aan. Net op tijd voor het begin van Exeter versus Bristol. Ik eet nog snel een broodje aan de bar van deze armoeiige club.

 

Nadat mijn vier teamgenoten hun wedstrijden hebben gespeeld ga ik als laatst de baan op. Ik ben al zeventien uur wakker en moet een topprestatie leveren. Mijn tegenstander is Mohammed El Shorbagy. Voor een uitzinnige tweehonderd studenten versla ik, ook tot mijn eigen verbazing, de nummer drie van de wereld.

 

Na een gezamenlijk team diner zit ik weer een paar uur in een auto. Diep in de nacht val ik moe in bed van m’n hotelkamer in Southampton. Veel rust is me niet gegund, want over een paar uur vlieg ik naar huis. M’n benen zijn zuur. De adrenaline giert nog door m’n lichaam. Ik doe geen oog dicht. Even later begint meneer Johnson weer iets over bananen op een ontspannen zondagochtend. Hij moest eens weten. Als een marinier spring ik uit bed, kleed me aan, pak m’n tas en haast naar het vliegveld.

 

Een vluchtje, treintje en busje later ben ik thuis. Het is woensdagochtend. Ik doe de verduisterende gordijnen dicht, zet m’n telefoon uit en val in een diepe slaap. Nadat ik Jack een pannekoek in z’n gezicht heb gesmeten, spring ik op m’n vouwfietsje en pak de trein naar Maastricht. Vanavond speel ik Nederlandse competitie. Na tweeëntwintig verschillende vervoersmiddelen, achttien minuten slaap, en een hele hoop moeite en gehaast om van Bristol naar Maastricht te komen, geeft m’n tegenstander na drie minuten op. Geblesseerd. Op een achterbaantje speel ik zes games met een teamgenootje om de bloedsomloop te stimuleren, de frustratie en het gereis uit m’n lichaam te slaan.

 

Donderdag en vrijdag werk ik m’n laatste trainingen af. ‘s Avonds verzorg ik clinics in Amsterdam en Den Haag. Zondag vlieg ik naar Chicago en Toronto voor de Windy City Open en de Cambridge Cup. Tijdens een van de clinics raak ik aan de praat met een deelnemer. Hij stelt vragen over mijn leven als professioneel squasher. Of ik naast het squashen nog iets er bij doe. Ik pauzeer even, haal diep adem en overweeg

 

bovenstaand verhaal te vertellen. In plaats daarvan antwoord ik: “Soms schrijf ik een column!”