Cottage

Het stuur voelde koud aan in zijn handen, terwijl Going Down Slow van Eric Clapton zachtjes door de speakers van de truck klonk. De ramen waren beslagen en dikke sneeuwvlokken dwarrelden neer op het pad dat voor hem door de bossen kronkelde. Hij was ruim zeven uur onderweg geweest, maar nu, rond de klok van middernacht, was hij er bijna.

Hoewel Graham zich uitgeput voelde na de lange reis, had hij enorm veel zin in deze week. Eén week per jaar zat hij in de wildernis, in the middle of nowhere, op zo’n 400 mijl van de bewoonde wereld.  Ondanks zijn leven in Toronto met Marny en de kinderen had hij de behoefte soms op zichzelf aangewezen te zijn, in de natuur, zonder internet of telefoon. Met geweer op zak.

Eén week per jaar wilde hij niet leven, maar óverleven. Overleven zoals mensen dat vroeger deden. Toen mensen de ontberingen van de natuur trotseerden met slechts één doel: niet doodgaan.

Nadat hij zijn auto had geparkeerd, gooide hij zijn tas over zijn schouder en liep het laatste (zelfs voor de truck onbegaanbare) stuk naar de cottage. De sneeuwval was inmiddels heviger geworden. Dikke vlokken bedolven zijn gezicht. Met fijngeknepen ogen probeerde Graham een glimp op te vangen van het pad dat voor hem lag. Het weggetje, of wat er onder de dikke witte laag nog van te zien was, versmalde naarmate het dieper het woud inliep. Bij elke stap zakte hij tot zijn knieën weg in de sneeuw en het duurde niet lang voordat hij zijn hartslag in zijn keel voelde bonken.

De geur van dennenbomen doordrong zijn neusgaten toen hij even stilhield. Hij hield zijn adem in en luisterde. De landingen van miljoenen sneeuwvlokken klonken als zacht geknisper. Hij scheen met zijn zaklamp richting de boshut, die hij vier jaar geleden had gekocht, en kreeg een vreemd gevoel in zijn onderbuik.

 

Het huisje stond er niet meer.