Het uitroepteken op een typemachine vorm je door eerst urenlang te zoeken naar het uitroepteken, vervolgens te denken dat mensen toentertijd misschien niets met klem te zeggen hadden, om het vervolgens te googelen met de vraag ‘waar zit het uitroepteken op een toetsenbord’ en dan op allerlei informaticacursussen voor bejaarden te stuiten, om het antwoord vervolgens te vinden op een liefdevolle website met typemachines, een website die aangaf dat je eerst een punt moet aanslaan (.) en daarna de terugtoets (leuker dan backspace) om als laatst de rechte apostrof in het papier te rammen.
Dus als het weer licht wordt, krijg je: ! ! ! !
Afgelopen week gingen mijn pa en ik naar Elvis Presley. De king was woensdag vijfentachtig geworden als hij niet te veel pillen had geslikt. De film, die slechts één dag in de Nederlandse bioscoopzalen te zien was, toonde opnames van zes verschillende concerten in Las Vegas in 1970 en repetities voorafgaand aan die concerten.
Mijn pa en ik zaten achter in de zaal, en vanaf het eerste moment van de film hadden we een grijns op ons gezicht. Ik keek rechts van me, in de donkerte, en ik realiseerde me dat ik dezelfde blik op mijn gezicht moest hebben als mijn pa, toen Elvis van zijn stoel viel tijdens een repetitie.
Soms moet je je verjaardag vieren. Begin december was het de vijfendertigste keer dat ik een feestje mocht organiseren. Toen ik het kartcentrum aan de lijn had, vroeg de vrouw hoeveel kinderen er zouden komen. Ik wilde uitleggen dat het om elf volwassenen ging, maar bedacht me toen ik mijn vrienden voor me zag. Hun leeftijden liepen uiteen van 33 t/m 49, maar kinderlijk waren ze nog altijd. Tien kinderen, zei ik, en één meisje.
We verzamelden aan de bar boven de racebaan. Zenuwachtig keken we door het glas naar onze voorgangers. Schreeuwende motoren, verbrand rubber, zwart-witgeblokte vlaggen. Jezus, wat ging dat hard. Onze heat begon zo. Of we bier mochten drinken voor de race? Natuurlijk, zei de barman, en hij schonk elf fluitjes in. Tja, op deze baan wachtte ons geen fuik met alcoholcontrole, maar hoe verstandig het was, zagen we direct in bocht één: een genadeloze haarspeldbocht die je door het oprijden van een helling nooit zag aankomen.
Vandaag ruimde ik mijn berging op. Het gebeurde spontaan, als in een opwelling. Mijn vriendin reed de paardentrailer het parkeerterrein op van het bedrijf dat aan mijn woning grenst, en parkeerde hem bij het pad dat naar de bergingen liep.
Na vier keer een sleutel te hebben geprobeerd, vond ik de juiste. Die paarse, ik had het kunnen weten. Een vochtig hok met spinnenwebben lonkte. Eenmaal in de juiste stemming gooide ik zowat alles weg dat door mijn handen ging. Bij twijfel ben ik iemand die weggooit, bedacht ik me. Wat dat precies betekende wist ik niet, maar ik dacht er de rest van de dag over na.
Ik was laatst in een squashclub in Oost-Duitsland. De deuren in het pand waren oranje en je kon in elke ruimte het licht aandoen met een knopje. Kranen kon je open- en dichtdraaien op een door jou gekozen moment en de temperatuur kon je instellen naar eigen goeddunken. Ook kon je zonder hulp van een motion-sensor handdoekjes uit een houder trekken om je handen te drogen. Mijn autonomie als mens werd op de proef gesteld, maar ik floreerde onder deze druk. Trots keerde ik naar huis.
Het fenomeen lag op de grond te kermen en je zag het ongeloof in zijn ogen. Hoe kan mij dit overkomen? En juist tijdens mijn allerlaatste race? Ik was toch onsterfelijk? Terwijl andere landen elkaar in de armen vielen en hun prestaties vierden, werd een rolstoel richting Bolt gerold door een Engels, wat dikkig vrouwtje.
Ik herinner het me nog goed. De winterse ochtendwind die in m’n gezicht blies terwijl Coldplay’s magische meesterwerk ‘Clocks’ door m’n koptelefoon mijn hersenpan binnendrong. Het was de eerste keer dat ik het album hoorde. Een fris zonnetje verrijkte de toch al gezellige straten van Maastricht. Elke ochtend liep ik van het hotel naar de club van Erik van der Pluijm, waar ik de Dutch Open speelde. Ik was een broekie, en verkeerde in bloedvorm.
Wie het programma ‘24 uur met Wim Hof’ heeft gezien, kan niet anders dan van die man houden. Hij is allesbehalve een clean-cut man met een glad verkoopspraatje. Niet lang na binnenkomst liet hij een scheet waarvoor hij zich excuseerde. Even later ramde hij droevige akkoorden op zijn akoestische gitaar terwijl hij jankende klanken blèrde. “Het is een soort gehuil, hoor je dat? Zo van, wat is er met de aarde gebeurd?” Het ene moment huilde hij toen hij het slaapliedje neuriede dat zijn overleden vrouw voor zijn kinderen zong. Even later begon hij een kussengevecht op leven en dood. Zelfs de cynische Theo Maassen lag aan zijn voeten.
Afgelopen weekend speelde ik een toernooitje in Brugge, waarvan ik genoot. Normaal gesproken, dat wil zeggen: vóór mijn blessure, had ik nooit meegedaan aan een onbeduidend toernooitje net over de grens. Voor een professional valt er namelijk niets te halen. Geen punten voor de wereldranglijst, weinig geld, en tussen het globetrotten door wil je je schaarse vrije dagen het liefst thuis door brengen. Maar nu was de situatie anders.
Ik schaafde alsof mijn leven er van af hing. De zweetdruppels stonden op mijn voorhoofd. De Arc de Triomph doemde in de verte op door het hotelkamerraam. Bij de pharmacie had ik een nagelschaar en vijl gekocht. Nadat ik mijn teennagels zo kort mogelijk had geknipt, schuurde ik het eelt op mijn hiel weg. Een stofwolk vulde het kleine kamertje. Mijn voet moest zo klein mogelijk worden. Die schoen moést passen.
De TL-lichten gleden voorbij terwijl de verpleger mijn bed door de gangen rolde. De weg naar de operatiekamer was lang, zat vol bochten en werd gehinderd door een aantal deuren die alleen met een pasje geopend konden worden. Ik kende dit tafereel slechts uit televisieseries. Nu lag ik hier toch echt zelf. Toen we even stil stonden keek de verpleger op me neer. Hij vroeg of ik zenuwachtig was. Ik loog terwijl m’n handen onder de deken zachtjes trilden, maar vroeg me tegelijkertijd af wat het uitmaakte voor het eindresultaat.
Scrollend door m’n facebook inbox opende ik het bericht van Matthiew Zug van een paar dagen geleden. Ik kende de goede man niet maar hij vertelde dat 'ie op het punt stond de bouw van een gigantische squashclub in Greenwich, een rijk voorstadje van New York, af te ronden. Of ik eind mei beschikbaar was om een demonstratie wedstrijd te spelen ter opening van zijn nieuwe club.
Als je je favoriete liedje wil verzieken, moet je hem instellen als wekker. Het voorheen zo relaxte ‘Banana Pancakes’ van Jack Johnson galmt om 05:45 van mijn nachtkastje. Rot op met je pannekoeken, Jack, denk ik. Ik trek m’n joggingpak aan, pak m’n yoga matje en spring op de scooter. Yoga in een warme ruimte is een mooie manier van wakker worden. Je begint de dag eigenlijk met een langzame dood, gevolgd door een wederopstanding. Na 90 minuten enorm te hebben gestretched en gezweet race ik naar huis. Ik moet een vlucht halen.
Ik likte de chocola van een zilveren lepeltje en keek naar buiten. Het was midden in de nacht en dikke sneeuwvlokken vielen op Park Avenue. Na een wedstrijd kon ik wel vaker niet slapen. Alle voedingsadviezen daargelaten, ik had enorme zin in iets zoets. Terwijl de nutella op mijn tong smolt, vergat ik mijn verlies. Soms is het welzijn van de geest belangrijker dan die van het lichaam.
Amr Shabana kwam in opgewekte toestand aan m’n ontbijttafel zitten in Doha. We speelden deze week de Qatar Classic. I’ve done it, LJ! Again. Twice in one week! Ik dacht even na. Waar kon de viervoudig wereldkampioen zo trots op zijn dat hij met deze kreet de ontbijtzaal binnenviel? Wat had deze levende legende de afgelopen week niet één, maar zelfs twee keer klaargespeeld?
Totaal onverdiend zit ik in het upper deck van de boeing die me door de nacht over de oceaan naar huis vliegt. Met een zacht gebrom verorbert mijn vliegmasjien in gestaag tempo de kilometers die naar Amsterdam leiden. Een vlucht is voor mij altijd een moment van reflectie. Het is per definitie het eind van een hoofdstuk en je vliegt met duizend kilometer per uur op een nieuw aan. De uren tussen beide hoofdstukken zit je totaal machteloos opgescheept met weinig anders dan je gedachtes.
Na zijn verlies in de kwartfinale van de Koeweit PSA Cup beëindigde Stewart Boswell (33) zijn carrière als professioneel squasher. Stewart was een aardige, rustige en bescheiden jongen die niet graag in de spotlight stond. De voormalig nummer vier van de wereld drukte na zijn wedstrijd een handgeschreven brief in handen van dé squashverslaggeefster. Perfect horizontaal, in een kinderlijk maar foutloos handschrift, beschreef hij in een aantal alinea’s waarom hij stopte met de sport die zijn leven had beheerst. Hij bedankte vooral zijn ouders en zus voor de opofferingen die zij hadden gemaakt om hem te kunnen laten squashen. Met tranen in zijn ogen liet hij zijn brief aan de squashwereld achter en vertrok snel met de shuttle naar het hotel. In het holst van de nacht vloog hij naar huis. Hij verliet Koeweit, ging op weg naar huis en een ander leven. Geen interview, geen walk-off, geen poes-pas, niks.
Op moment van schrijven ben ik een weekje terug van de US Open en blik terug op een succesvolle en unieke week in Chicago. Amerika ligt me na aan het hart en ik vind het fantastisch om daar toernooien te spelen. Ik won vier wedstrijden op rij en verloor uiteindelijk de finale van Wael El Hindi met 3-1. Het was zeker een mooie titel geweest maar soms moet je ook terug kunnen kijken en tevreden kunnen zijn met een finale.
Nietsvermoedend open ik de grote envelope van KLM Flying Blue die ik zonet in mijn postvakje heb aangetroffen. Je weet wel, zo’n onpersoonlijke niet-gesigneerde brief met allemaal foldertjes erbij. Bijgevoegd blijkt ook een persoonlijk account met gevlogen miles te zitten. Hoewel het ergens onopvallend onderaan staat, steken de kleine lettertjes als een doorn in mijn oog: You need 12 more flights before 31/12/2009 to become Gold Member. Oh man, dan begint het bij mij meteen te borrelen. Als competatief ingesteld persoon voel ik me dan meteen uitgedaagd. En uitdagingen zullen aangegaan en overwonnen worden.